Onderzoek met bronnen
De juiste yoghurt
Niet de private investeringen en de dynamiek van het bedrijfsleven zijn de drijver van de Nederlandse kenniseconomie. Publiek geld is dat, zo laat de casus-Danone zien. Zijn er ook publieke voordelen?
Kerstmis 2007 bracht somber nieuws voor Wim van Gelder. Op 24 december kreeg hij te horen dat de gehele onderzoeksafdeling van voedingsmiddelenbedrijf Numico, waar Van Gelder als hoofd research and development leiding aan gaf, zou verhuizen naar Parijs. Het bedrijf was de maand daarvoor gekocht door het Franse Danone, dat zijn oog had laten vallen op de kunstmatige babyvoeding waar Numico zich in specialiseerde en een fraai marktaandeel in had. Voor ruim twaalf miljard kwam het bedrijf uit Zoetermeer in Franse handen.
Met het slechte nieuws dat Van Gelder te horen kreeg, begon een geschiedenis die inzicht biedt in hoe de kenniseconomie van Nederland functioneert. In dat verhaal worden hoofdrollen gespeeld door de overheid en een ondernemende universiteit die het bedrijfsleven de hand, en ook de portemonnee, reiken. Wie het beeld koestert van het slimme bedrijfsleven dat wil innoveren versus een logge overheid die met regels en bureaucratie de vooruitgang remt, moet op basis van hoe Danone zich in Nederland heeft genesteld zijn beeld bijstellen.
In het geval van Danone gedraagt Nederland zich als wat in de economische literatuur ‘the entrepreneurial state’ wordt genoemd, een overheid die de taak op zich neemt riskante investeringen te doen en verantwoordelijkheid neemt voor onderzoek waar de private sector van profiteert. Maar kiest de Nederlandse overheid ook verstandig? En zijn er ook publieke voordelen van de publieke middelen die, deels via universiteiten, naar het bedrijfsleven vloeien? Uit ons onderzoek blijkt dat de lusten en de lasten behoorlijk scheef verdeeld zijn. De baten van publieke investeringen in onderzoek worden voor het grootste deel in dienst van het bedrijfsleven gesteld.
Word nu Vriend van Investico en versterk de onderzoeksjournalistiek in Nederland
Op zoek naar antwoorden op onze vragen spraken we met een twintigtal sleutelpersonen. Allemaal zijn ze onderdeel van een hecht netwerk dat overheid, universiteit en bedrijfsleven met elkaar verbindt. We voerden gesprekken met (oud-)werknemers van de voedingsbedrijven Numico en Danone, beleidsmakers en wetenschappers die vaak met één been in de academie en met één been in het bedrijfsleven staan. We waren op zoek naar inzicht. Het Nederlandse innovatiebeleid wordt steevast verkocht als een succesverhaal. ‘Topsectoren’, ‘groeidiamanten’, de ‘gouden driehoek’ van overheid, bedrijfsleven en universiteit – aan enthousiast beleidsjargon geen gebrek. Maar hoe ziet die samensmelting er in de praktijk uit? Wie draagt wat bij? Wie profiteert?
Danone
Het lijkt misschien willekeurig. Danone is een van de duizenden multinationals die zich in Nederland hebben gevestigd. Op het oog is er niets opmerkelijks aan deze fabrikant die vooral bekend is om zijn yoghurt. Toch zijn er goede redenen om juist dít bedrijf onder de loep te nemen. Ten eerste is Danone meegegroeid met het type kenniseconomie dat Nederland in de afgelopen jaren is geworden: een waar het bedrijfsleven de regie voert over het uitgeven van publiek geld. Onderzoekers aan universiteiten moeten commerciële partners zoeken om in aanmerking te komen voor beurzen, waardoor de academie is gaan functioneren als een verlengstuk van het bedrijfsleven. Bedrijven, op hun beurt, leunen in toenemende mate achterover. Ze schroeven hun eigen investeringen in onderzoek en ontwikkeling terug en nemen minder onderzoekers in dienst.
Ondanks miljardeninvesteringen van de overheid met als doel private investeringen in r te laten stijgen, daalden die investeringen tot 2010. Vanaf 2010 stijgen de investeringen volgens het ministerie van Economische Zaken licht. In 2014 bedroegen de private investeringen in r 1,11 procent van het bbp, veel minder dan de twee procent die beoogd was. ‘Bedrijven denken vaak dat ze kunnen besparen door hun onderzoekers de laan uit te sturen, omdat universiteiten het dan wel oplossen’, stelt Wim van Gelder, voormalig hoofd r bij Danone.
Daarbij is de casus-Danone illustratief. Bijvoorbeeld voor hoe individuele wetenschappers werken in een samenleving die van de onderzoekers vraagt de ivoren toren te verlaten. Dat hoogleraren op grote schaal bijklussen ontdekten we tijdens een eerder onderzoek naar de bijbanen van hoogleraren. In een register dat we aanlegden van alle bedrijven, organisaties en instellingen waar de Nederlandse professoren óók voor werkten, kwam de naam Danone regelmatig voor. Onderzoekers bleken bijvoorbeeld in de wetenschappelijke adviesraad van het bedrijf te zitten, of zich als freelance consultant aan het bedrijf te verhuren. Het was een teken dat de politieke wens van een nauwere vervlechting van het bedrijfsleven en de universiteiten in ieder geval wat dit bedrijf betreft werd vervuld.
Danone laat ook zien hoe het bedrijfsleven leunt op universiteiten bij het doen van onderzoek. In toenemende mate lijkt de universitaire campus te fungeren als een verlengstuk van de commerciële r van bedrijven. Ze kloppen bijvoorbeeld aan bij de universiteiten om hun producten van een wetenschappelijk stempel te voorzien. De woorden ‘uit onderzoek is gebleken’ zijn een geducht marketingwapen. Zo wil Danone graag de markt op met voedingsproducten waarvan het bedrijf meent dat die het immuunsysteem versterken of helpen bij het voorkomen van alzheimer. Onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek is nodig om die claims te kunnen onderbouwen.
Ook voor meer fundamenteel onderzoek leunt Danone op de academische infrastructuur. De samenstelling van melksuikers in hun babyvoeding is onderwerp van langdurig en lopend onderzoek op verschillende universiteiten. Tijdens de gesprekken die we voerden was het dan ook soms moeilijk om te zien waar de universiteit eindigde en het bedrijfsleven begon. ‘De universiteit en Danone samen zijn eigenlijk één groot bewegend lab’, stelt Johan Garssen, onderzoeker bij zowel Danone als de Universiteit Utrecht.
In de analyse van ons onderzoeksmateriaal hebben we ons laten leiden door een manier van denken over innovatie die aan invloed wint: dat niet de private investeringen van het bedrijfsleven, maar de publieke financiering van overheden bepalend is voor het commercieel succes van veel internationale bedrijven. Lange tijd was juist de omgekeerde analyse dominant: het bedrijfsleven is slim, innovatief en weet wat de markt wil. Overheden zijn stroperig, bureaucratisch en handelen niet vanuit marktvragen, maar vanuit politieke consensus. Dat beeld begint steeds meer barstjes te vertonen.
De belangrijkste aanjager van deze paradigmawisseling is de Italiaanse econome Mariana Mazzucato, hoogleraar economie van innovatie aan de Universiteit van Sussex in het Verenigd Koninkrijk. In 2014 verscheen haar boek The Entrepreneurial State: Debunking Public vs. Private Sector Myths. Aan de hand van bekende voorbeelden als Apple en Google laat ze zien dat grote bedrijven hun populaire producten konden ontwikkelen dankzij publieke investeringen. De iPod, iPhone en iPad waar Steve Jobs zijn reputatie als genie aan dankt zagen het licht dankzij technologie die aan universiteiten, met overheidsfinanciering, werd ontwikkeld. Hetzelfde geldt voor algoritmes waarmee Google de meest populaire zoekmachine ter wereld kon bouwen. Mazzucato presenteert tal van voorbeelden, uit de farmacie, de biotechnologie, de IT en de groene technologie. Keer op keer is het de staat die risico’s neemt door te investeren in onderzoek met onzekere uitkomsten.
Past Danone in het rijtje bedrijven van Mazzucato? Is ook Danone een bedrijf dat drijvend op de golven van publieke investeringen baanbrekende nieuwe producten ontwikkelt? Voor het antwoord op díe vraag moeten we terug naar waar dit verhaal begon, het jaar 2007 waarin het Franse Danone de Nederlandse polder betrad met de overname van een van ’s lands oudste voedselbedrijven.
Stoomzuivelfabriek
Lange tijd was Numico juist een bedrijf geweest dat ánderen overnam. Nutricia, zoals het bedrijf tot de naamsverandering in 1998 heette, had een lange geschiedenis. Wat was begonnen in 1896 als de Stoomzuivelfabriek bij Zoetermeer groeide uit tot een multinational die onder meer grote Duitse en Engelse baby- en peutervoedingsbedrijven wist in te lijven. Maar aan het begin van deze eeuw gokte Numico verkeerd. Een poging om via overnames van Amerikaanse bedrijven de markt voor voedingssupplementen te bestormen, liep spaak. De verwachte groei in de verkoop van vitaminepreparaten, visolietabletten en andere gezondheidsversterkers bleef uit. In 2002 verloor het aandeel Numico de helft van zijn waarde.
En zoals dat vaker gebeurt wanneer grote bedrijven zich in hun ambities verslikken, werd Numico van jager prooi. De winsten daalden, bestuurders stapten op. En er begonnen geruchten rond te zingen over een overname door de Franse voedselgigant Danone. In juli 2007 ging de kogel door de kerk. Het Nederlandse Numico was verkocht. ‘De overname zal weinig gevolgen hebben’, schreef de Volkskrant destijds. Ook de afdeling onderzoek ontwikkeling, waar Wim van Gelder leiding aan gaf, zou blijven waar ze was, in Wageningen, nauw verbonden met de universiteit daar. De krant citeerde een topman van Danone: ‘Vooruit, ze krijgen een andere moeder, maar in praktijk zullen de werknemers er niets van merken.’
Het pakte anders uit. De Fransen zagen het toch niet zitten om de onderzoeksafdeling van ruim zeshonderd man, het brein van hun nieuwe aanwinst, in het oosten van Nederland te houden. Danone vond Wageningen te ver, te provinciaal. En er waren geen internationale scholen. ‘Ik zei dat het de grootste misstap in de geschiedenis van Danone zou worden’, vertelt Wim van Gelder. Hij is inmiddels met pensioen en geniet zichtbaar als we met hem zijn lange carrière bij Numico en Danone doornemen. Aan de hand van zijn eigen aantekeningen gidst hij ons door de geschiedenis van Numico, een ‘topbedrijf’ waar hij met veel plezier werkte. De jaren voor de overname waren de zwaarste voor hem: vanwege bezuinigingen moest hij negentig van zijn ‘toponderzoekers’ ontslaan, ‘een drama’, zegt hij. Van Gelder vertelt over de zorgen die hij had toen zijn afdeling naar Parijs dreigde te gaan. ‘Een researchorganisatie is niet het gebouw, of de apparatuur, maar de mensen, de brains. Als we naar Parijs verhuisden zouden de knapste koppen vertrekken.’ Tegen de klippen op probeerde Wim van Gelder zijn nieuwe bazen ertoe te bewegen om het bedrijfsonderdeel dat onder zijn hoede viel in Nederland te houden. Tijdens een bezoek van de top van Danone trok hij de stoute schoenen aan. ’s Avonds laat ging hij naar het hotel van de bestuursvoorzitter en belde hem uit bed om uit te leggen dat Danone zijn onderzoekscentrum echt in Nederland moest laten. Dat was een gewaagde actie. Van Gelder kreeg te horen dat ook hij zijn biezen kon pakken als hij niet met een plan kwam dat zo goed was dat het een nachtelijk bezoek rechtvaardigde.
Uiteindelijk zou Van Gelder op het nippertje gered worden door het ministerie van Economische Zaken en de Universiteit Utrecht. Van Gelder had Danone in principe van alles te bieden. Goede onderzoekers en contacten met de universiteit, vooral in Wageningen. Maar een lab, dat had Danone zelf ook. Evenals contacten op de universiteit. Het bedrijf werkt veel samen met het gerenommeerde Institut Pasteur in Parijs. Voor de Nederlandse onderzoekers die geen bestaan in Frankrijk wilden opbouwen konden vervangers worden gevonden. Toch zijn er dingen in de gemondialiseerde wereld van bedrijfsovernames die nog wél aan nationale grenzen gebonden zijn, zoals nationale belastingen.
Fiscale voordelen
‘De grote Nederlandse troefkaart’, zo noemt Van Gelder het achteraf. Als buitenlands bedrijf dat zich op de Nederlandse markt begaf, kreeg Danone te maken met de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), dat ondersteuning verleent aan bedrijven die zich hier vestigen. Die bracht Van Gelder, Danone en de afdeling grote ondernemingen van de Nederlandse belastingdienst met elkaar in contact. Daar werden afspraken gemaakt ‘in fiscale sferen’, aldus Van Gelder. Hij is er nog steeds van onder de indruk. ‘Nederland heeft zich toen van zijn beste kant laten zien. Tóp!’ zegt hij.
Zo hielp de NFIA met het regelen van vergunningen, het kiezen van een locatie voor de onderzoeksfaciliteiten en ‘the finer points of taxation’. De precieze inhoud van de afspraken tussen de belastingdienst en Danone zijn geheim. Zoals alle gevallen waarin gunstige belastingafspraken worden ingezet om bedrijven te overtuigen zich in Nederland te vestigen, worden details onder geen beding vrijgegeven door de belastingdienst of het ministerie van Financiën, met als verklaring dat de rulings bedrijfsgevoelige informatie kunnen bevatten en dat openbaarheid daarvan het Nederlandse vestigingsklimaat kan schaden.
Behalve van op maat gesneden fiscale afspraken kon het bedrijf gebruik maken van belastingkortingen, subsidies en stimuleringsmaatregelen die in Den Haag worden bedacht in de hoop op een bruisende kenniseconomie. De belangrijkste troef voor Danone is de ‘Innovatiebox’, een regeling bedoeld om bedrijven tot innovatie aan te zetten. Dankzij de Innovatiebox wordt over winst behaald uit onderzoek, bijvoorbeeld via octrooien, niet 25 procent, maar slechts vijf procent winstbelasting betaald. Bovendien kan Danone via de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk onderzoekskosten van de belasting aftrekken. In 2016 gaat het om een bedrag van zeker twee miljard euro dat de Nederlandse overheid paraat heeft staan aan belastingkorting voor bedrijven die aan onderzoek doen. Van alle Europese landen wordt in Nederland het grootste bedrag via belastingprikkels aan bedrijfs-r uitgegeven. De Europese Commissie is zeer kritisch over de belastingmaatregelen: ‘Het is niet duidelijk hoe deze regeling innovatie stimuleert en welke vorm van marktfalen door de Innovatiebox wordt opgelost.’
Het vooruitzicht van een zachte behandeling door de Nederlandse fiscus maakte het bestuur van Danone bereid zijn beslissing te heroverwegen. En daar kwam nog iets bij. Sinds eind jaren negentig waren er in Nederland grote potten geld beschikbaar voor bedrijven die samen met universiteiten onderzoek wilden doen in de sectoren waarvan opeenvolgende kabinetten verwachtten dat ze de Nederlandse economie draaiende konden houden. Die subsidiepotten kwamen onder meer uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) dat werd gevuld met de opbrengst van de verkoop van aardgas.
De FES-gelden werden uitgegeven volgens de backing winners-gedachte: als succesvolle bedrijven ondersteuning kregen van de overheid zou dat de Nederlandse economie naar nog grotere hoogten doen stijgen. Op ministeries werd druk nagedacht over ‘sleutelgebieden’, ‘innovatieassen’ en andere modetermen die halverwege de jaren 2000 de ronde deden in beleidsdocumenten en adviesrapporten. Verreweg de grootste begunstigde van dit beleid was de sector ‘life sciences en gezondheid’, die bijna een derde ontving van de 2,5 miljard die Nederland in de periode 2003-2007 uitgaf aan onderzoekssubsidies. Danone nam zitting in de topinstituten ‘Food en Nutrition’ en ‘Pharma’ en profiteerde zo jarenlang van Nederlandse aardgasbaten.
Het sluitstuk van de campagne om de Danone-onderzoekers (op de werkvloer soms ‘Danoontjes’ genoemd) voor Nederland te behouden was een locatie die de goedkeuring van moederbedrijf kon wegdragen. Het oude Numico-onderzoekscentrum in Wageningen kwam niet in aanmerking. Niet alleen was Wageningen te ver, Danone vond het gebouw te oud. Kort na de overname werd Van Gelder benaderd door de Universiteit Utrecht, die er wel oren naar had om de onderzoekers van Danone in huis te halen. De universiteit was net bezig het science park in te richten, en een groot internationaal bedrijf als Danone zou daar mooi bij passen. Bovendien werkte ook de Universiteit Utrecht al af en toe samen met Numico, net als het Utrechtse Wilhelmina Kinderziekenhuis.
Yvonne van Rooy, destijds bestuursvoorzitter van de Universiteit Utrecht, werd, zoals Van Gelder het achteraf noemt in ons gesprek, ‘de spin in het web’. Van Gelder stelde haar voor aan ‘alle hotemetoten’ bij Danone. Het liep uit op een wedloop tussen Utrecht en Wageningen. Wageningen presenteerde zich als ‘City of Life Sciences’. Utrecht pronkte met zijn science park, een plek waar universiteit en bedrijfsleven zij aan zij werken ter versterking van de regionale economie. Uit beide steden kwam een bidbook, opgesteld door de respectieve provinciebesturen, gemeenten en universiteiten.
Utrecht trok aan het langste eind. Het bidbook van Utrecht (dat we verkregen door een beroep te doen op de Wet openbaarheid van bestuur) beloofde ‘wetenschappelijke know-how’ waarmee Danone ‘haar lange termijn competitieve voordelen’ kon behouden. Bovendien stelde Utrecht een gloednieuw gebouw ter beschikking, en als klap op de vuurpijl een startkapitaal van vijf miljoen euro voor gezamenlijk onderzoek. In mei 2009 maakte Danone bekend dat het zijn Nederlandse onderzoeksactiviteiten hemelsbreed veertig kilometer ging verplaatsen. Van de ‘Food Valley’ in Wageningen naar het Science Park Utrecht.
Yoghurt was een obscuur product
2009 was een belangrijk jaar voor Danone, en niet alleen vanwege de bouwplannen in Nederland. Het bedrijf vierde tevens zijn negentigste verjaardag. Bovendien overleed kort nadat de deal met Utrecht werd beklonken de grondlegger van het bedrijf, Daniel Carasso. Hij was de zoon van Isaac Carasso, een sefardische jood met voorouders afkomstig van het Iberisch schiereiland. Isaac Carasso werd in 1874 geboren in Thessaloniki, dat destijds onderdeel was van het Ottomaanse Rijk. Op de vlucht voor de Balkanoorlog die uitbrak in 1912 vluchtte Isaac Carasso met zijn gezin naar Barcelona. ‘Danon’ was de liefkozende bijnaam die Isaac voor zijn zoon Daniel gebruikte.
In het Europa van de vroege twintigste eeuw was yoghurt een obscuur product, vooral te vinden op de Balkan en in Turkije (yogurt is een Turks woord). Het verhaal gaat dat Frans de Eerste van Frankrijk in de zestiende eeuw van een hardnekkige diarree werd genezen dankzij de lijfarts van de Ottomaanse sultan die hem behandelde met yoghurt. De geneeskrachtige werking die aan verzuurde melk werd toegeschreven bracht Isaac Carasso op een idee. Hij trof in Barcelona veel kinderen met darmproblemen, waarop hij besloot zich te verdiepen in het werk van Eli Metsjnikov, een Russische microbioloog, die aan het Institut Pasteur in Parijs onderzoek deed naar de gezondheidseffecten van melkzuurbacteriën. Met de culturen van Metsjnikov fabriceerde Isaac Carasso zijn eerste commerciële yoghurt, die aanvankelijk als medicijn door apothekers werd verkocht.
Daniel Carasso breidde zijn vaders onderneming met succes uit in Frankrijk en de Verenigde Staten, waar hij naartoe vluchtte toen de nazi’s Frankrijk bezetten. Onder zijn leiding groeide Danone uit tot een bedrijf met inmiddels bijna honderdduizend werknemers en een omzet van 21 miljard per jaar. Dat succes was vooral te danken aan de campagne die van yoghurt een doorsnee artikel maakte, in plaats van een medicijn. Daniel ‘Danon’ Carasso had de Amerikanen, die zijn zure product aanvankelijk niet bliefden, weten te verleiden door aardbeienjam aan de yoghurt toe te voegen. Ook in Europa sloeg yoghurt-met-een-smaakje enorm aan.
Een halve eeuw later is Danone teruggekeerd naar zijn wortels. Sinds het begin van de jaren 2000 richt het bedrijf zich vooral op ‘functional foods’, producten die niet alleen de maag vullen, maar ook gezonde bijwerkingen hebben. De nieuwe producten van Danone bevinden zich op het grensvlak tussen medicijnen en voedsel. Danone volgt daarmee een internationale trend. ‘Gezondheidsbevorderend eten is “het grote idee” van de voedselindustrie aan het begin van de 21ste eeuw’, schrijven Julian Mellentin en Michael Heasman in hun boek The Functional Foods Revolution: Healthy People, Healthy Profits. ‘De meeste van ’s werelds grootste voedselbedrijven proberen hun wetenschappelijke en voedingskundige expertise te versterken en producten en marketingcampagnes te introduceren die mensen vertellen hoe ziekte en onwelzijn kunnen worden tegengegaan door voedselconsumptie.’ In Nederland, een land dat van oorsprong veel voedsel- en zuivelbedrijven heeft, boden functional foods voor bedrijven als Unilever, FrieslandCampina en Numico een goede kans om de marges te vergroten. Universiteiten deden mee en startten nieuwe onderzoeksgebieden om bij deze trend aan te sluiten.
Gepatenteerde bacteriecultuur
De overname van Numico paste bij het pad dat Danone op wilde. Het bedrijf aasde al langer op de markt voor gezonde zuiveldranken, zowel voor jonge kinderen als voor volwassenen. Danone was een van de bedrijven die kansen zagen om de marges te vergroten door voedsel en gezondheid met elkaar te verbinden. Zo verkoopt Danone al vijftien jaar ‘Actimel’, een yoghurtdrank die ‘het immuunsysteem ondersteunt’. Actimel zou die gunstige werking te danken hebben aan de speciale bacterie ‘L. Caseï Danone’, een gepatenteerde bacteriecultuur die ‘gedurende vijftien jaar intensief [is] onderzocht en geselecteerd door Danone’s internationale onderzoekscentrum’. Actimel behoort tot de producten die hun reputatie baseren op bacteriestammen waaraan allerlei goede eigenschappen worden toegeschreven, zoals een goede darmflora en een sterker immuunsysteem, al is de wetenschap verdeeld over precieze gezondheidseffecten en over precieze werking van inname via zuiveldrankjes. Vanwege de hoeveelheid suiker wordt dit soort yoghurtdrank in verband gebracht met obesitas. Ook consumentenorganisaties zijn sceptisch. In 2010 kreeg Danone ‘het gouden windei’ van consumentenorganisatie Foodwatch. Actimel was dat jaar verkozen tot ‘meest misleidende product’.
De associatie tussen voedsel en gezondheid biedt marketingkansen. Maar in tegenstelling tot de vroege twintigste eeuw toen yoghurt als medicijn over de toonbank ging, kan een bedrijf tegenwoordig niet zomaar gezondheidsbevorderende effecten toeschrijven aan een product, laat staan dat er geneeskundige claims mogen worden gemaakt. Bedrijven die in Europa voedsel in de schappen willen zetten met de belofte dat het goed is voor lijf en leden moeten daarvoor toestemming krijgen van de European Food Safety Authority (EFSA), een Europese waakhond die consumenten wil behoeden voor kwakzalverij en geldt als de ultieme toetssteen voor Europese voedselwetgeving. Zo zette de EFSA in 2010 een streep door Danone’s gezondheidsclaims over Actimel.
Ook ‘Immunofortis’ kwam niet door de keuring. Volgens Danone zou deze babyvoeding het immuunsysteem van baby’s versterken. Een claim die overigens niet bedacht was door de onderzoekers, maar door de marketingafdeling van Danone, en vervolgens onderbouwd moest worden door de r Maar volgens de beoordelingscommissie van de EFSA zaten er verschillende tekortkomingen in de onderzoeken, en het bewijs, deels geleverd door onderzoekers van de Universiteit Utrecht, was onvoldoende en onduidelijk.
Ook in de voortdurende poging medische claims aan hun producten te kunnen toeschrijven, kwam Danone’s plan om naar Utrecht te gaan van pas. ‘We hadden behoefte aan hoogwaardige medische kennis, en die zit in Wageningen niet’, vertelt Wim van Gelder. In het Utrecht Medisch Centrum konden gezondheidseffecten klinisch getest worden. Daarom verrees schuin tegenover het Utrecht Medisch Centrum en naast de bètafaculteit een aantal jaren geleden Danone’s bastion waar vanuit de strijd om de gunst van de consument en voedselautoriteiten wordt gevoerd. 25.000 vierkante meter gebouw, met veel glas rond een groot atrium, genomineerd voor verschillende architectonische prijzen en gebouwd voor net iets minder dan dertig miljoen euro. Het onderzoekscentrum van Danone biedt onderdak aan meer dan vierhonderd werknemers, die zich bezighouden met babyvoeding en ‘advanced medical nutrition’.
Bij de feestelijke opening in september 2013 sprak minister van Economische Zaken Henk Kamp enthousiast over de ‘natural fit’ tussen Nederland en Danone en hij was het bedrijf ‘dankbaar voor deze grote investering’. Hier werd volgens Kamp de filosofie van ‘open innovation’ in praktijk gebracht: zet bedrijven en universiteiten bij elkaar, en ze gaan als vanzelf gezamenlijk op zoek naar oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken. In het geval van Danone en Utrecht ging dat om ‘gezonde voeding produceren’ en ‘betaalbare gezondheidszorg’, aldus Henk Kamp.
De opening van het Danone-lab was ook een belangrijke dag voor Friso Smit. Het was het eerste grote project waar hij als ‘business developer’ van het Utrecht Science Park de voltooiing van zag. Smit vertelt – al wandelend door zijn kantoor – vol trots over zijn universiteit. Ondertussen leidt hij ons langs verschillende marketingattributen: scooters en mokken met logo’s van de universiteit en maquettes van de campus. Hij legt uit hoe het Utrecht Medisch Centrum langzaam maar zeker de wensen van bedrijven beter begint te begrijpen: ‘Wanneer ziekenhuizen meer openstaan voor samenwerking met bedrijven zijn marktpartijen beter aan te haken bij problemen in de gezondheidszorg, en kunnen ze veel effectiever therapie inzetten.’
Smit leerde de wereld van het voedselonderzoek van binnen kennen, voordat hij aan de Universiteit Utrecht de taak op zich nam om het bedrijfsleven naar de campus te lokken. Smit werkte bij Numico, dat zijn kennis over planten en gezondheid goed kon gebruiken toen het begin jaren 2000 de markt voor voedingssupplementen probeerde te veroveren. Met het stuklopen van dat avontuur kwam ook een einde aan Smits functie. In plaats daarvan werd hij ‘technology scout’, wat inhoudt dat hij de universitaire wereld verkende, op zoek naar innovaties die Numico in producten zou kunnen stoppen. Na de overname door Danone stapte hij over naar de universiteit, om hetzelfde te doen, maar dan in omgekeerde volgorde: het binnenhalen van bedrijven door de universiteit, om zo richting te geven aan de onderzoeksagenda. Smit wisselde van baan op advies van zijn manager bij Danone. Hij moest als ‘vooruitgeschoven post’ het ‘ecosysteem’ gaan verkennen.
In de praktijk is de lange adem van de wetenschap soms lastig te verenigen met de roep om directe resultaten van het bedrijfsleven. In het voorjaar van 2013 bracht Danone ‘Souvenaid’ op de markt, een yoghurtdrankje verkrijgbaar bij de apotheek voor vier euro per flesje, dat zou helpen tegen de ziekte van Alzheimer. Die belofte werd geschraagd door wetenschappelijk onderzoek, onder meer van een promovendus die met een beurs van Danone onderzoek had gedaan naar Souvenaid en van Philip Scheltens, neuroloog aan de Vrije Universiteit, die samen met een team onderzoekers concludeerde dat Souvenaid ‘het geheugen van licht demente patiënten verbetert’.
Eenmaal verkrijgbaar werden er harde noten over Souvenaid gekraakt. Verschillende medisch onderzoekers betwijfelden of de gemeten effecten daadwerkelijk aan het yoghurtdrankje konden worden toegeschreven. In een column in NRC Handelsblad fileerde hoogleraar voedsel en gezondheid Martijn Katan het Souvenaid-onderzoek. De opzet van de studie was twijfelachtig, oordeelde Katan. Van de tientallen tests die patiënten deden, was er eentje waar een positief effect werd gemeten. De wetenschappelijke scepsis werd aangevuld met kritische Kamervragen, waarop Danone door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit werd gesommeerd minder hoog van de toren te blazen over de vermeende werkingen van zijn product. Hoogleraar Philip Scheltens haalde publiekelijk bakzeil. ‘Ik denk dat het onderzoek nog niet klaar was en ik had graag de tijd gehad om het verder uit te werken. Maar het bedrijf was “eager” om het op de markt te brengen’, zei hij tegen het radioprogramma Argos. Overigens is Souvenaid nog steeds in Nederland te koop. In België houdt Danone vol dat het product goed werkt tegen alzheimer.
Het omstreden Souvenaid-onderzoek valt natuurlijk op. Het wordt al snel bestempeld als een geval waarbij de slager zijn eigen vlees keurt, of in ieder geval de keurmeester zelf uitkiest en betaalt. Daarbij zijn er subtielere manieren waarop Danone de regie voert over de wetenschappelijke agenda. Bijvoorbeeld door leerstoelen te kopen. In Wageningen betaalt Danone een hoogleraar om onderzoek te doen naar de effecten van voeding op de gezondheid van kinderen. Aan de Universiteit van Amsterdam werd onlangs een vergelijkbaar professoraat in het leven geroepen. Beide hoogleraren komen uit de gelederen van Danone.
Samen nemen universiteiten en Danone bovendien tientallen producten onder de loep, van de melksuikers in babyvoeding tot vloeibaar eten voor verzwakte patiënten. Sommige producten komen op de markt, andere sneuvelen in de onderzoeksfase. Zo stuurt het bedrijf de koers van het onderzoek, de vragen die de wetenschap stelt en de bestemming die wordt gevonden voor onderzoeksgeld uit de publieke portemonnee. Zoals business developer Smit het verwoordt: ‘We kijken wat bedrijven nodig hebben, en zoeken daar onderzoekers bij. Dit betekent dat je mogelijk de strategische richting van de universiteit gaat veranderen.’ Dat bedrijven invloed hebben op de onderzoeksvragen die gesteld worden, beaamt ook Carla Bruijnzeel-Koomen, een dermatoloog aan de Universiteit Utrecht die samenwerkt met Danone. ‘We doen nu onderzoek naar koemelkallergie, omdat daar private partijen te vinden zijn die willen meefinancieren.’
Kennis toepassen
We zitten op de eerste verdieping van het nieuwe Danone-gebouw. In de gangen glimlachen baby’s op enorme posters ons tegemoet. Johan Garssen komt net aanlopen van zijn andere kantoor, een gebouw verderop, bij de faculteit bètawetenschappen. Nagenoeg iedereen die we spraken voor dit artikel noemde Johan Garssen, als belichaming van de samenwerking tussen Danone en de universiteiten. Deze hoogleraar immunofarmacologie verdeelt zijn tijd tussen de universiteit en Danone, waar hij aan het hoofd staat van de afdeling die onderzoek doet naar medische toepassingen van voedsel. Garssen is zichtbaar enthousiast over zijn habitat, die wat hem betreft een nieuw type universiteit vertegenwoordigt. ‘De oude universiteit was erg gefixeerd op de wetenschap, op toppublicaties. Maar uiteindelijk wil je kennis toepassen. Een universiteit kan dat niet, die heeft geen fabriek, geen merk.’ Kennis die zijn universitaire groep vergaart, komt via hem en andere collega’s terecht bij Danone, ‘die het in een sondevoeding of potje stoppen. Dat noemen we translational medicine, op die manier vertalen we onze investering in iets relevants voor de maatschappij.’
Zonder een extra inkomstenbron zou Danone zijn vertaalwerk niet kunnen doen, vertelt Garssen: ‘Er is hulp nodig van de Nederlandse overheid die een subsidie geeft, al kan die ook bijvoorbeeld van de Bill Melinda Gates Foundation komen, of van de Wereldgezondheidsorganisatie.’ Vallen deze hulpbronnen weg, dan zou Garssen ‘een groot probleem’ hebben, vertelt hij. ‘Dan wordt mijn onderzoeksgroep tien keer zo klein. En ook de universiteit komt dan in de problemen omdat veel onderzoekers worden gefinancierd met geld uit publiek-private samenwerkingen.’
Een van die externe geldschieters is Technologiestichting STW, die een deel van de onderzoeksbudgetten van de Nederlandse overheid verdeelt. In 2011 stelden STW en Danone samen drie miljoen euro beschikbaar voor onderzoek met als doel het ontwikkelen van ‘gespecialiseerde producten met een gezondheidsvoordeel’. Het geld werd vervolgens verdeeld via ‘open competitie’, aldus STW. De stichting liet de aanvragen beoordelen door internationale referenten, op basis waarvan een panel van vier experts besloot wie als winnaar uit de bus kwam. Drie van hen, onder wie Johan Garssen, zijn verbonden met Danone. Onder meer de Universiteit Utrecht en de Universiteit Groningen vielen in de prijzen, met onderzoeken die moeten bijdragen aan de ‘verbetering van babyvoeding’. Inmiddels is Johan Garssen zelf ook ontvanger van beurzen die via andere STW-programma’s bij de universiteit terechtkomen.
De wijze waarop een publieke financier als STW en Danone samen optrekken is tekenend voor de manier waarop het bedrijf kan profiteren van publieke investeringen in onderzoek. Sinds Danone zich in Nederland vestigde, staat het bedrijf aan de oever van een subsidierivier waarin het goed vissen is. Die rivier wordt gevoed met tientallen subsidieregelingen, innovatieprogamma’s en andere stimuleringsmaatregelen die de afgelopen jaren uit de koker van vooral het ministerie van Economische Zaken zijn gekomen. Aan sommige programma’s draagt Danone ook zelf bij, financieel en door zitting te nemen in adviesraden, sturingscommisses en andere overlegorganen die de richting bepalen waarin de subsidierivier stroomt.
Zo is Danone onderdeel van het ‘Carbohydrate Competence Centre’, een samenwerkingsverband tussen de Nederlandse overheid, het bedrijfsleven en ‘kennisinstellingen’ als hogescholen en universiteiten. Het CCC ‘genereert multidisciplinaire koolhydraatkennis’. Naar wat voor kennis precies wordt gezocht, mogen bedrijven bepalen. ‘CCC-projecten zijn tot stand gekomen op basis van strikte vraagsturing vanuit de betrokken bedrijven’, zo valt in hun evaluatierapporten te lezen. En dus werd de in totaal 28 miljoen voor de meest recente ronde van dit programma bijvoorbeeld gebruikt voor onderzoek naar aardappelrassen die de beste chips en friet opleveren. Danone deed samen met zuivelbedrijf FrieslandCampina en verschillende universiteiten onderzoek naar de invloed van bepaalde melksuikers op het darmstelsel. Dat onderzoek is van belang, zo stelt het evaluatierapport van het CCC, omdat die bedrijven daarmee ‘hun portfolio versterken’ en ‘extra onderbouwing voor de gezondheidseffecten’ van hun producten verkrijgen.
Het CCC wordt bij Danone geroemd als voorbeeld van succesvolle publiek-private samenwerking. Beter zou je het model dat de Nederlandse overheid heeft gekozen om Danone te ondersteunen kunnen omschrijven als publieke kosten, private voordelen. Het uiteindelijke doel van het CCC-onderzoek was dat ‘de concurrentiekracht van FrieslandCampina en Danone verbetert’. Die verstevigde concurrentiepositie krijgen de bedrijven op een koopje. De overheid betaalt de helft van het onderzoek. De andere vijftig procent wordt opgehoest door bedrijven en universiteiten, en wordt daarmee dus ook deels uit publieke middelen betaald.
Het patroon van publieke investeringen met vooral private voordelen tekent zich af in de manier waarop het intellectueel eigendom wordt verdeeld, mocht onderzoek dat universiteiten en bedrijven samen uitvoeren iets opleveren. Als Danone meebetaalt aan het onderzoek worden de patenten in de regel op de naam van het bedrijf geschreven. ‘Bij het Topinstituut Pharma heeft Danone het recht op het patent. Zij leveren geld, dus krijgen ze ook de opbrengst’, zei een van de wetenschappers die we spraken.
Op basis van eigen onderzoek vonden we bovendien dat onderzoekers die zowel bij Danone als bij een universiteit werken in de meeste gevallen hun patenten op naam van het bedrijf zetten. Johan Garssen heeft al zijn 55 patenten op naam van Danone staan, terwijl hij een deel van van zijn onderzoek als hoogleraar aan de universiteit uitvoerde. Ook Leon Knippels, een immunoloog aan de Universiteit Utrecht die door Danone wordt betaald, deed zijn patenteerbare uitvindingen de afgelopen jaren allemaal bij Danone.
Bij alle samenwerkingsverbanden komen we hetzelfde patroon tegen: het is telkens de overheid die, soms via een tussenpersoon zoals STW of onderzoeksfinancier NWO, het leeuwendeel van de kosten voor onderzoek en ontwikkeling op zich neemt. De inhoudelijke keuzes worden overgelaten aan de commerciële partners. Neem het ‘Topinstituut voor Food en Nutrition’. In het jaar dat Danone toetrad tot dit samenwerkingsverband werd er veertien miljoen euro aan publiek geld beschikbaar gesteld, tegenover acht miljoen van het bedrijfsleven. In de opeenvolgende jaren bleef dat patroon gelijk. Het topinstituut deed in 2014 onder meer onderzoek naar de textuur van schuim op bier of cappuccino. Relevant, omdat ‘mensen de smaak en het gevoel lekker vinden’. Ook onderzocht het topinstituut de vraag hoe de romige smaak van voedsel behouden kan blijven wanneer minder vet wordt toegevoegd.
Ook het Topinstituut Pharma, waaraan Danone in zes gezamenlijke onderzoeksprojecten meedeed, had een verdeling ten gunste van de private partijen: het bedrijfsleven nam een kwart van de kosten voor zijn rekening, de overheid de rest. Volgens Johan Garssen, die zelf bij vier projecten uit deze subsidiepot betrokken was, was deze samenwerking een succes. Hij noemt een twintigtal promovendi die met geld van het Topinstituut Pharma zijn gepromoveerd, en van wie er verschillende nu bij Danone werken.
Hier toont zich nog een voordeel: ook het opleiden van gespecialiseerd personeel wordt voor het grootste deel met publieke middelen gedaan. Meer dan een derde van de promovendi en postdoctorale onderzoekers die met geld van TI Pharma werden opgeleid, ging aan de slag in het bedrijfsleven. Behalve kenniswerkers leverde het Topinstituut Pharma wetenschappelijke publicaties, patenten en ‘concepten die deels door dit bedrijf op de markt zijn gezet’, aldus Garssen. Al levert het geen medische claims op, hij is bijzonder trots op het onderzoek naar de suikerstructuren die dankzij het gesubsidieerde onderzoek in de producten van Danone en andere bedrijven zijn terechtgekomen.
‘Het is tegenwoordig gebruikelijk om te spreken van innovatiesystemen als “innovatie-ecosystemen”. Die uitdrukking ligt voor op de tong van menige innovatiespecialist en beleidsmaker. Maar hoe weten we zeker dat het innovatie-ecosysteem er een is dat resulteert in een symbiotische relatie tussen de publieke en de private sector, en niet in een parasitaire relatie?’ schreef Mariana Mazzucato in haar boek The Entrepeneurial State. Ook in de gesprekken die wij voerden in ons onderzoek naar Danone kwam dit regelmatig naar voren. De hedendaagse wetenschap moet functioneren als ‘ecosysteem’. Het Utrecht Science Park waar het Danone Innovation Centre sinds 2013 huist werd door business developer Friso Smit omschreven als een ‘ecosysteem’ waarin partijen ‘op de inhoud bij elkaar worden gebracht’.
Maar is het ecosysteem ook in balans? Halen de partijen die ‘op de inhoud’ bij elkaar worden gebracht er net zo veel uit als ze erin stoppen, of wordt er roofbouw gepleegd? Ons is duidelijk geworden dat als het gaat om het ecosysteem waarin de private sector en de publieke sector samenleven die laatste partij veruit het meest investeert. Private uitgaven aan onderzoek worden beloond met belastingvoordelen. Gezamenlijke subsidieprogramma’s komen voor het grootste deel van de rekening van de overheid en de universiteiten, die daarbij ook nog mankracht en faciliteiten ter beschikking stellen.
De gedachte achter een overheid die flink met de beurs zwaait is dat publieke investeringen in onderzoek private investeringen uitlokken. De praktijk valt tegen. In een onderzoek van het ministerie van Economische Zaken werden alle publiek-private samenwerkingen bij elkaar opgeteld. Iets meer dan een derde van de kosten kwam voor rekening van het bedrijfsleven. De publieke sector was verantwoordelijk voor de rest. Nederland scoort zelfs onder het Europees gemiddelde als het gaat om private onderzoeksinvesteringen. Het percentage van het bruto binnenlands product dat besteed wordt aan r is nu ongeveer gelijk aan dat van 1995, toen de miljarden voor het uitlokken van private investeringen nog niet waren besteed. Ten opzichte van de referentielanden in Europa is de private investering in r in Nederland een zeer zwak punt, constateert dan ook de koepel van universiteiten VNSU.
Ondertussen groeit de kritiek op het innovatiebeleid van de Nederlandse overheid. De mooie beloften over samenwerking tussen de publieke en private sector ten spijt is er nauwelijks bewijs dat er ook echt baanbrekende innovaties voortkomen uit de miljarden die de overheid beschikbaar stelt aan het bedrijfsleven. De backing winners-gedachte heeft in de praktijk vooral geresulteerd in backing lobbies, zo concludeert onderzoeker Evert Jan Velzing in een proefschrift waarin hij een kwart eeuw innovatiebeleid van het ministerie van Economische Zaken onder de loep neemt. Uit zijn reconstructie komt een beeld naar voren van een overheid die de oren laat hangen naar de grote bedrijfstakken als het gaat om het beantwoorden van de vraag met welk onderzoek Nederland het meest gediend is. Of het bedrijfsleven daarin gelijk heeft, wordt niet gevraagd.
Ook hier helpt het om door de bril van Mariana Mazzucato te kijken. ‘In veel landen, zijn de bedrijfsbestedingen aan r gedaald’, schrijft zij. ‘Aangezien de staatsuitgaven en de uitgaven van bedrijven aan r de neiging hebben gecorreleerd te zijn (de eerste maken dat de animo voor de tweede afneemt) is het van belang dat beleidsmakers meer moed tonen – niet alleen in het verstrekken van middelen aan sectoren maar ook in het eisen dat bedrijven in die sectoren hun eigen inzet voor innovatie vergroten.’ Het punt van Mazzucato: veel bedrijven hebben alle ruimte voor investeringen in r Er is winst genoeg. Maar in plaats van die winsten, die deels mogelijk worden gemaakt door een overheid die het onderzoek van bedrijven steunt, aan te wenden voor innovatie worden ze gebruikt voor andere doelen.
‘In dezelfde tijd waarin de private farmaceutische bedrijven hun onderzoeksuitgaven hebben verlaagd kochten ze voor grotere bedragen eigen aandelen terug – een strategie die wordt gebruikt om de aandelenkoers op te vijzelen, wat een positieve invloed heeft op de waarde van opties en vaak aan die opties gekoppelde directiebeloningen’, schrijft Mazzucato. Ook dit geldt voor Danone. In 2010 kocht het bedrijf voor een half miljard aan aandelen terug omdat de verkoop van hun producten met vijftien procent gestegen was. Ook de fiscale douceurtjes die bedrijven als Danone krijgen komen niet ten goede van onderzoek. Uit een recente evaluatie van de Innovatiebox, waarmee bedrijven belastingkorting krijgen, blijkt dat er ‘geen garantie is dat deze belastingkorting daadwerkelijk wordt ingezet voor r en innovatie’.
Natuurlijk klinkt er ook kritiek op de visie van Mazzucato. ‘Ze vergeet te noemen dat overheden ook regelmatig geld in ratholes gooien’, schreef The Economist in een bespreking van haar boek. In de comments-sectie van de website van het blad reageerde Mazzucato zelf. Haar voornaamste boodschap was dat de ondernemende overheid veeleisender mag zijn als ze zoveel publieke middelen in onderzoek en innovatie steekt. Geknecht door de fictie dat bedrijven dynamisch zijn en overheden innovatie juist afremmen, is de publieke sector zich gaan gedragen als een rijke ouder die de portemonnee trekt om tegemoet te komen aan de grillige wensen van een veeleisend kind. In plaats daarvan moeten overheden ‘groot denken’, aldus Mazzucato.
Of de producten van Danone een rathole zijn of behoren tot het ‘groot denken’ waar Mazzucato op hoopt, is erg afhankelijk van wie je om een oordeel vraagt. Woordvoerders van het bedrijf zelf zeggen ‘marktoplossingen’ te zoeken voor een van de grote vragen van deze tijd: hoe een groeiende wereldbevolking gezond te voeden. Maar daar gaan vragen aan vooraf: moet het resultaat van publieke investeringen in onderzoek wel een ‘marktoplossing’ zijn? Wat is de juiste balans tussen publieke investeringen en private opbrengsten? Vragen die nu uit de weg worden gegaan, in de eerste plaats door de overheid. In 2011 concludeerde de Algemene Rekenkamer dat subsidieregelingen zelden geëvalueerd worden.
Investico werkt altijd samen met andere media. Zo versterken we de onderzoeksjournalistiek in Nederland.
Vorige week voegde het Centraal Planbureau zich bij de critici van het Nederlandse innovatiebeleid. De overheid tast in het duister als het gaat om de gevolgen van de miljarden die worden geinvesteerd in innovatie, was de conclusie van hun rapport Kansrijk Innovatiebeleid. Het CPB maande de overheid vooral hogere eisen te stellen in ruil voor de staatssteun die bedrijven krijgen voor hun onderzoek en ontwikkeling van producten. Het CPB komt daarmee tot het hetzelfde inzicht als de casus-Danone biedt: Nederland is een bijzonder soort ‘entrepeneurial state’, een die wel bereid is het leeuwendeel van de financiering van onderzoek op haar schouders te nemen, maar nauwelijks inhoudelijke eisen daaraan verbindt.
Het gevolg is dat voor een geringe bijdrage de private sector grote invloed krijgt op de bestedingen van publieke onderzoeksbudgetten. Danone illustreert wat er gebeurt als de wensen van het bedrijfsleven leidend zijn: onderzoek komt in het teken te staan van het op de markt brengen van commerciële producten. Publieke lasten, private voordelen, zo laat de kenniseconomie van Nederland zich samenvatten. Ondertussen groeien de innovatiesubsidies voor het bedrijfsleven van 2,2 miljard euro in 2016 tot naar verwachting 3,7 miljard euro in 2020.
- Lees meer over
- publieke financiën
- overheid
Wilt u onafhankelijke onderzoeksjournalistiek ondersteunen? Word Vriend van Investico